In de Participatielezing beargumenteer ik dat ervaringskennis als belangrijke bron gezien moet worden bij het maken van beleid, als een toevoeging op andere kennisbronnen en als middenweg tussen professionele kennis en ervaringsdeskundigheid. Daarom gebruik ik in de lezing slechts één keer het woord ervaringsdeskundigheid. Dit om toe te lichten dat voor mij ervaringskennis níét hetzelfde is als ervaringsdeskundigheid.
Warm pleidooi
Om aan te tonen hoe een gebrek aan ervaringskennis tot ondoordachte uitvoering kan leiden, gebruik ik de (waargebeurde) anekdote van de ‘beledigende broccoli’: in groep zeven van juf Meltem zwaait een preventiedeskundige met een broccoli als onderdeel van een pleidooi voor gezonde voeding. Dat doet de deskundige zonder te weten dat de meerderheid van de leerlingen die ochtend niet heeft ontbeten. Ik zeg er in de lezing letterlijk bij dat het een anekdote betreft, en dat ik er een systematiek mee wil aantonen, namelijk de uitwerking van beleid zonder van tevoren kennis te nemen van de context.
Mijn pleidooi gaat dan ook over het praktiseren van principiële bescheidenheid
Wat ik ook zeg, is dat je niet alles zelf hoeft te hebben meegemaakt om beleid te kunnen opstellen voor mensen in kwetsbare posities. Mijn pleidooi gaat dan ook over het praktiseren van principiële bescheidenheid. Oftewel: weet van jezelf dat je de context moeilijk kan doorvoelen en sta open voor andere inzichten en observaties.
De aarde is niet plat
Hoofddocent Sociale Opleidingen aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Mariëtte van Hees zegt in een reactie onder het artikel op socialevraagstukken.nl over de Participatielezing, dat ik vaag blijf over hoe ervaringsdeskundigen bij beleid betrokken zouden moeten worden. Ook zou ik vinden dat het aan patiënt, cliënt en burger is om ervaringskennis een plek te geven. In haar pleidooi voor ervaringsdeskundigheid binnen zorg en welzijn, stopt ze tegelijkertijd wat sluikreclame voor de hbo-opleiding tot ervaringsdeskundige waarvan ze hoofddocente is.
Cultuurpsycholoog en publicist Jos van der Lans vindt dat ik de gehele beroepsgroep van obesitasbestrijders diskwalificeer, zonder dat ik het woord obesitas in de lezing ook maar één keer in de mond neem. Ook hij verwijst in zijn reactie veelvuldig naar ervaringsdeskundigheid. Daarnaast is het volgens Van der Lans zo dat ik moet loskomen van dat ‘ahistorische idee dat wie het niet aan den lijve heeft ervaren, minder recht van spreken heeft.’ Hij concludeert dat ik op moet houden ‘om beleidsinterventies zonder goedkeuringsstempel van ervaringsdeskundigen als beledigend en wereldvreemd te kijk te zetten.’ Want ‘daar is niemand mee gebaat.’
Van Hees heeft gelijk: ik blijf vaag over hoe ervaringsdeskundigen bij beleid betrokken moeten worden. Sterker nog, ik heb er het zelfs niet over. Net zomin dat ik iets zeg over een mogelijke boerenopstand in Zuid-Timboektoe.
Ook Van der Lans heeft gelijk als hij zegt dat het te ver gaat om een hele beroepsgroep te diskwalificeren, en dat we het aloude idee van ‘eerst meemaken dan pas recht van spreken’ moeten loslaten. Punt is echter dat ik het daar ook niet over heb, net zomin als dat ik zeg dat we geregeerd worden door reptielen en we los moeten laten dat de aarde plat is.
De vraag is waar deze misinterpretaties vandaan komen.
Tussen polen
Om een antwoord op die vraag te vinden, is het nuttig om beide reacties tegenover elkaar te zetten. Daar waar Van der Lans vindt dat we ahistorische ideeën moeten loslaten, vindt Van Hees dat we ervaringsdeskundigheid en beroepskennis radicaal moeten samenvoegen. Ziehier de twee polen: de professional (Van der Lans) tegenover de pleitbezorger van een volwaardige plek voor ervaringsdeskundigheid (Van Hees).
Kortweg zou je kunnen stellen dat beroepseer (de professional) en identiteit (de ervaringen) met elkaar botsen
Het is een dynamiek die ik vaker tegenkom. De professional voelt zich bedreigd door de opkomst van de ervaringsdeskundige en de ervaringsdeskundige is na jaren aandringen klaar met de systematische lege stoel. Het geeft de polarisering van het debat weer, waarin beroepsgroepen steeds vaker kritiek krijgen op hun kennisbronnen en ervaringsdeskundigen een plek opeisen, door hun ervaringen als (emotionele) waarheid te projecteren.
Kortweg zou je kunnen stellen dat beroepseer (de professional) en identiteit (de ervaringen) met elkaar botsen. Ik ben kritisch op beide kampen en bepleit net daarom een middenweg.
Alle kennis is nodig
Alle aanwezige kennisbronnen zijn nodig, om de scheve verhouding tussen goede bedoelingen en noodzakelijke praktijken weer in balans te krijgen. Dat maakt dat beleid alle baat heeft bij het aanboren van ervaringskennis als kennisbron. En nee, dat is niet hetzelfde als ervaringsdeskundigheid.
Van der Lans vergist zich wanneer hij zegt dat ik moet ophouden ‘om beleidsinterventies zonder goedkeuringsstempel van ervaringsdeskundigen als beledigend en wereldvreemd te kijk te zetten.’ Was ik daarmee begonnen dan?
Tot slot, Van der Lans en Van Hees doen er goed om hun eigen belang en agenda te laten varen in deze discussie. Dat wekt verwarring in de hand, zoals blijkt uit zaken die beiden menen te horen en te lezen, maar het houdt ons ook weg van de noodzakelijke discussie over toenemende verschillen tussen zij die beleid maken en zij die dat moeten ondergaan. Om in de woorden van Van der Lans te blijven: met evidente onzin is niemand gebaat.
Tim ’S Jongers is directeur van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau voor de sociaaldemocratie. Hij verzorgde op 25 maart 2022 de vijfde Participatielezing van Movisie waarin hij sprak over het belang van ervaringskennis in beleid.
Foto: Anete Lusina via Pexels.com