Het is op papier mooi geregeld, de bijstand als laatste vangnet met een uitkering en hulp om aan werk te komen. Maar de keizer heeft geen kleren aan: bijna een half miljoen mensen die merendeels al jarenlang, dag in dag uit, uitzichtloos op de bank zitten. Een klein deel van hen, de ‘kansrijken’, wordt vaak vruchteloos achter de broek gezeten, terwijl het grootste deel juist nauwelijks aandacht krijgt en afgeschreven lijkt voor de samenleving. Terecht gaan steeds meer stemmen op om de bijstand op de schop te nemen. Wat is er aan de hand?
Om wie gaat het?
Begin 2020, op het hoogtepunt van de economie, zaten er 414.000 mensen in de bijstand (in juni 427.000). Het betreft een zeer gemêleerd gezelschap: van alleenstaande moeders en laagopgeleide 55-plussers tot statushouders en zzp’ers zonder opdrachten. De helft van de mensen in de bijstand heeft een niet-westerse migratieachtergrond, ruim de helft is ouder dan 45 jaar en de meesten hebben een zeer laag opleidingsniveau: ruim 60 procent heeft geen startkwalificatie.
Veel bijstandsgerechtigden kampen naast hun werkloosheid met problemen als schulden, scheiding, huiselijk geweld, dakloosheid en vaak een combinatie daarvan. De helft van de mensen in de bijstand geeft aan ziek te zijn, fysiek maar vooral psychisch, vaak depressief. En iedereen is arm.
Het werk past niet
Werk vinden vanuit de bijstand is geen sinecure, ook niet toen het nog wél goed ging met de economie. In de eerste helft van 2018 vond 5 procent een baan. Ruim twee derde van de mensen in de bijstand zit daar langer dan twee jaar, ruim 40 procent al meer dan vijf jaar. De arbeidsmarkt is niet ingericht om deze groep op te nemen. Ook laagopgeleid werk vraagt veel van mensen, omdat het fysiek zwaar is, hoge eisen stelt aan sociale vaardigheden en emotioneel belastend is (zie WRR 2020).
Bij werkgevers en ook bij werknemers (collega’s) is er weinig geduld voor mensen die extra aandacht nodig hebben. Bijkomend probleem is dat wie wel werk vindt, dat vaak snel weer kwijt is doordat het meeste werk tijdelijk is: bijna 30 procent van de uitstroom is binnen een jaar weer terug in de bijstand, berekende het CBS.
De overheid biedt weinig, behalve wantrouwen
Het hoofddoel van de bijstand is uitstroom naar betaald werk. Eigen verantwoordelijkheid is het codewoord. Mensen hebben de plicht te solliciteren en banen te accepteren, en gezien de geringe kansen is dat vragen om een eindeloze herhaling van teleurstellingen. Ondertussen hangt iedereen de verplichte tegenprestatie boven het hoofd. De bijstandsontvanger wordt geframed als een calculerende burger die gecontroleerd en achter de broek gezeten moet worden. Een dergelijke wantrouwende opstelling maakt bijstand verlenen aan mensen die steun nodig hebben ingewikkeld. Sterker, zo'n benadering zorgt voor wanhoop - wie de film I, Daniel Blake (2016) zag, weet hoe dat er uit kan zien.
De overheid biedt, behalve in de vorm van handhaving, weinig hulp. De middelen voor activering zijn tussen 2004 en 2017 gehalveerd, van ruim 1,2 procent naar 0,6 procent van het bruto binnenlands product (cijfers OECD). Sinds de decentralisatie van de Participatiewet zijn de activeringsbudgetten voor de gemeenten verder teruggeschroefd van 636 miljoen euro in 2014 naar 514 miljoen in 2020, terwijl tegelijkertijd de sociale werkvoorziening langzaam is ingekrompen. Ondanks het grote aantal bijstandsontvangers zonder startkwalificatie zijn de middelen voor scholing bijna geheel stopgezet.
Geen aandacht
De praktijk is nog wreder. De beperkte middelen worden door gemeenten ingezet voor de groep ‘kansrijken’ omdat met hen het meeste succes valt te behalen. Voor de overigen, de 'kansarmen', in bijna alle gemeenten de helft of meer van het totaal, zijn nauwelijks middelen en dus geen aandacht (Kremer e.a 2017).
Hoogstens een keer per jaar is er contact, soms zien mensen jarenlang niemand van de Sociale Dienst. Dat zij zo weinig aandacht krijgen is, ook gezien de sociale en fysieke problemen, een gemiste kans om echt bijstand te geven.
De evaluatie van de Participatiewet door het SCP was snoeihard . Zelfs op haar hoofddoel van uitstroom naar betaald werk, presteert de wet ondermaats. Het SCP wijt dat onder andere aan de gebrekkige kennis en professionaliteit bij gemeenten, het gebrek aan persoonlijk contact en te weinig begeleiding.
Bijstand nieuwe stijl
De bijstand moet en kan beter. Op vijf onderdelen:
Ander doel: burgerschap
De fixatie op betaald werk als hoofddoel voor iedereen moet er af. De bijstand was bij de start in 1965 bedoeld om mensen die afhankelijk waren van liefdadigheid weer burger te maken – ‘met opgeheven hoofd’ meedoen in de samenleving, aldus toenmalig minister Klompé. Niemand mag aan zijn lot worden overgelaten. In de loop van de jaren is de bijstand van dat uitgangspunt weggedreven en wordt ze alleen afgerekend op uitstroom naar werk. Ontwikkeling, sociale contacten, gezondheid en welbevinden zijn even belangrijke doelen – het zijn immers de onderliggende doelen van betaald werk. Daarom: niet enkel werk maar volwaardig burgerschap moet het doel worden van de bijstand.
Andere aanpak: persoonlijke aandacht
De grote verschillen tussen de bijstandsgerechtigden vragen om een persoonlijker benadering, waarbij mensen echt worden gezien, en dat wil zeggen: zien wat iemand nodig heeft om weer mee te kunnen gaan doen. Bij velen zal dat gaan om langdurige aandacht omdat er voorliggende sociale en gezondheidsproblemen zijn. Bij dergelijke persoonlijke hulp hoort, naar goed Scandinavisch gebruik, duidelijkheid over de plichten van bijstandsontvangers: een op maat gemaakt aanbod moet je accepteren.
Andere en vooral bredere ondersteuning, en een basisbaan
Het grote gebrek van de bijstand is dat mensen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Werk, welzijn, zorg en onderwijs zijn nog altijd veel te veel gescheiden werelden. De komst van wijkteams heeft integraal werken gefaciliteerd, de Sociale Dienst kan hierbij aanhaken. Diverse gemeenten experimenteren hiermee.
Bij de brede ondersteuning hoort meer hulp op weg naar werk. Scholing is ten onrechte uit het activeringsaanbod verdwenen. Laat mensen een startkwalificatie halen, geef ze kortdurende on-the-job training, biedt ze omscholing tijdens een crisis zoals nu wanneer hele sectoren omvallen. Voorzie in professionele taallessen in plaats van heel veel aan vrijwilligers over te laten, en gerichte praktische trainingen zoals een rijbewijs halen. En eenmaal aan het werk, hoort daar begeleiding op de werkvloer bij.
Sluitstuk van de bredere ondersteuning is de basisbaan (zie de WRR). Gezien de beperkingen van sommigen en de veeleisendheid van de arbeidsmarkt zal voor een deel van de bijstandsgerechtigden werk gecreëerd moeten worden. Dat kan door het omzetten van uitkeringen in loon voor waardevol werk, zoals assistent-conducteurs of assistent-verzorgers. Net als regulier werk is de basisbaan geen doel op zich, maar een manier om mensen mee te laten doen in de samenleving.
Andere professional
Een groot repertoire aan ondersteuning vraagt om andersoortige professionals. Een gerichte opleiding ontbreekt nu, die zou een brede oriëntatie moeten bieden op werk, welzijn, gezondheid, huiselijke problemen, coaching en een brede opvatting over participatie. Verschil zien en verschil maken stelt hoge eisen aan de professional, en aan intervisie. Deze professional verdient ook een andere titel: klantmanager is een verschrikkelijk woord, 'klant' klopt niet en wat valt er te 'managen'?
Andere arbeidsmarkt
Tot slot, nu wordt het probleem van non-participatie vooral bij de bijstandsontvangers gelegd. Maar het probleem én de oplossing liggen ook bij werkgevers en collega-werkenden. Het is weinig zinvol om mensen met achterstanden de arbeidsmarkt op en samenleving in te duwen, als ze daar meteen weer teruggeduwd worden. Naast het terugdringen van flexibilisering zouden de sociale verzekeringen – arbeidsongeschiktheid en werkloosheid – meer mensen moeten insluiten, zodat ook werkgevers en werknemers verantwoordelijkheid dragen voor mensen die nu in de bijstand terechtkomen. Een dergelijke terugwenteling van risico's zou bedrijven kunnen stimuleren mensen in dienst te nemen en te houden waar dat nu om economische redenen niet vanzelfsprekend is.
Veel te winnen
Er is met de bijstand veel te winnen aan welzijn en gezondheid. Dat is goed voor betrokkenen én voor de samenleving. Een betere bijstand vereist grote investeringen zonder dat meetbaar zal zijn wat het rendement in euro's is. Maar een samenleving die solidariteit voorstaat kan de huidige verwaarlozing niet accepteren.
Monique Kremer is bijzonder hoogleraar actief burgerschap, Jelle van der Meer is journalistiek onderzoeker. Dit is een sterk ingekorte versie van het verhaal dat zijn publiceerden in het najaarsnummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
Het aanstaande jaarboek van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken is in zijn geheel gewijd aan een rechtvaardige bijstand, met de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Het boek verschijnt begin december bij Van Gennep, voorbestellen (prijs ongeveer 20 euro) kan via socialevraagstukken@movisie.nl.
Monique Kremer spreekt over solidariteit op het digitaal festival De agenda van het sociaal werk 2020.
Foto: Georgie Pauwels (Flickr Creative Commons)