Pas op met een-op-eenbegeleiding in jeugdzorg

Het beleid in de jeugdzorg om vaker een-op-eenbegeleiding aan te bieden, moet worden tegengegaan, vindt lector en bijzonder hoogleraar Peer van der Helm. Het veroorzaakt eerder extra trauma’s dan dat het bijdraagt aan het herstel van jongeren en jongvolwassenen.

Op het separeren van jongeren en jongvolwassenen bestaat maatschappelijk en wetenschappelijk terecht veel kritiek. Stenen des aanstoots zijn het geweld waarmee separeren vaak gepaard gaat, en het voorbijgaan aan de psychologische basisbehoeften verbondenheid, autonomie en competentie. Dat laatste leidt geregeld tot verminderde zelfregulatie.

Slechte ontwikkeling

Vanwege de voortdurende kritiek op separatie als middel zoeken instellingen en scholen naarstig naar andere manieren om de veiligheid van hun cliënten en dat van hun personeel te waarborgen. Meestal besluiten ze tot een permanente een-op-eenbegeleiding, vaak gecombineerd met fixeren of separeren. Maar is dat wel een goede ontwikkeling?

Die vraag is des te urgenter nu ook open instellingen steeds meer aandringen op wettelijke mogelijkheden om dwangmaatregelen op te leggen. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming wijst er overigens op dat instellingen steeds vaker, soms illegaal, dwang toepassen. Stel nu dat de wetgever het verzoek van institutionele zijde om meer wettelijke bevoegdheden honoreert, is de ontwikkeling van de jongeren of de jongvolwassenen daar dan bij gebaat? Nee dus.

Voordat ik uitleg waarom we ervoor moeten waken om de jeugdzorg verder te institutionaliseren, want dat gebeurt als instellingen meer bevoegdheden tot dwangtoepassing krijgen, eerst een aantal opmerkingen over de doelgroep van de jeugdzorg zelf: de jonge en jongvolwassen cliënten.

Trauma op trauma

Veel cliënten in de jeugdzorg hebben in hun vroege kinderjaren trauma’s opgelopen. Doordat ze toen machteloosheid ervoeren, zijn ze in hun adolescentie kwetsbaar voor herhaald trauma. Een kwetsbaarheid die tot uiting komt in hun zowel naar binnen als naar buiten gerichte gedrag.

Kenmerkend voor iatrogene trauma’s is een gevoel van machteloosheid

Ook verblijf in instellingen heeft bij sommigen trauma ’s veroorzaakt. Dat zogenaamde iatrogeen trauma kan het gevolg zijn van repressie of van geweld, door personeel of tussen cliënten.  Kenmerkend voor iatrogene trauma’s is een gevoel van machteloosheid en de herhaling van eerdere traumatische ervaringen. Vanuit hun gevoelde machteloosheid stapelen deze groep jongeren en jongvolwassenen trauma op trauma, soms leidend tot een moeilijk te behandelen posttraumatische stress stoornis.

Er bestaat een link tussen de door cliënten ervaren onderdrukking van hun behoeften aan verbondenheid, competentie en autonomie, en hun motivatie voor herstel. Onderzoek van Eva Billen (2022) vond een verband tussen trauma, frustratie van basisbehoeften en het gebrek aan zelfregulatie, persoonsvorming en herstel.

Rechten geschonden

Tegen die achtergrond moet je de door instellingen gewenste een-op-eenbegeleiding beoordelen. Voor het juiste begrip, we hebben het hier over een behandeling waarbij cliënten door, vaak wisselende, medewerkers tot op het toilet en tot in de douche worden gevolgd. Vijftig jaar geleden al stelde Canadese socioloog Irving Goffman vast dat mensen bij een dergelijke begeleiding, waarin ze vrijwel totaal afhankelijk zijn van zorgmedewerkers of hulpverleners, elk initiatief wordt ontnomen en geen enkele privacy genieten.

Vanuit zorg-ethisch perspectief is de totale afhankelijkheid, voortspruitend uit een-op-eenbegeleiding, een vorm van onderdrukking

Afgaande op artikel 16 van het Kinderrechtenverdrag is dat een flagrante schending van de rechten van het kind. ‘Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam.’ Er is geen diepgaand onderzoek voor nodig om te kunnen concluderen dat een een-op-eenbegeleiding zich slecht verhoudt tot het door Nederland in maart 1995 ondertekende VN-verdrag.

Vanuit zorg-ethisch perspectief is de totale afhankelijkheid, voortspruitend uit de een-op-eenbegeleiding, een vorm van onderdrukking. Er bestaat namelijk een reëel risico op het ontstaan van een dwangcyclus. Immers, de client is, omdat er in de begeleiding niet aan zijn basisbehoeften wordt beantwoord, steeds minder in staat om zijn gedrag zelf te reguleren. Het bijna automatische gevolg hiervan is dat de begeleiding steeds opnieuw moet worden verlengd, en tenslotte geen therapeutisch doel meer dient, maar alleen nog een utilitair doel -preventie- kent.

Wat tevens pleit tegen een een-op-eenbegeleiding is dat het veel stress levert voor de zorgmedewerkers. Niet verwonderlijk als je bedenkt dat het werk vaak door uitzendkrachten wordt gedaan. Tijdelijke krachten die meestal minder binding met cliënten hebben.

Basisbehoeften voorop

Gelet op de hier genoemde nadelen kan ik niet anders dan er bij alle betrokkenen -overheden, instellingen en professionals – sterk op aan te dringen om de een-op-eenbegeleiding alleen bij hoge uitzondering in te zetten. Als zij toch overwegen deze behandelingsvorm toe te passen, dan moeten de duur ervan bij voorbaat beperkt worden. Oftewel, scheid uit met wekenlange of zelfs jarenlange een-op-eenbegeleiding in de jeugdzorg en de ggz. Zoek in plaats daarvan naar manieren om te voldoen aan de basisbehoeften van jongeren en jongvolwassenen, en versterk hun motivatie tot herstel.

Een een-op-eenbegeleiding is niet het antwoord

Het is niet eenvoudig om adequate ondersteuning te bieden aan jongeren en jongvolwassenen die in hun vroege kinderjaren veel te kort kwamen. Vanwege hun gebrek aan zelfregulatie is het een opgave die veel obstakels en risico’s kent. Cruciaal echter is dat de jeugdzorg inspeelt op de algemeen menselijke behoefte aan verbondenheid, competentie en autonomie. Een een-op-eenbegeleiding is niet het antwoord.

Niet zaligmakend, maar wel beloftevol is het maken van heldere afspraken over de besluitvorming rond behandelingen en de afbouw ervan, en een kritisch oog voor mogelijke risico’s. Inschakeling van een Centrum voor Consultatie en Expertise of een onafhankelijke deskundige, gecombineerd met goede verslaglegging en monitoring kunnen ervoor zorgen dat de jeugdzorg de kwaliteit bieden die haar cliënten nodig hebben en verdienen. Gemeenten horen daarbij de faciliterende rol te spelen, zoals dat bij de transitie van de jeugdzorg in 2015 werd beoogd.

Peer van der Helm is lector Residentiele Jeugdzorg van Hogeschool Leiden en bijzonder hoogleraar Onderwijs en Zorg aan de Universiteit van Amsterdam

 

Foto: cottonbro studios via Pexels.com