ANALYSE XL Liever politisering dan toedekkende consensus in het sociaal werk

Politiseren is een uitdaging voor het sociaal werk in Nederland. Anders dan vaak wordt gedacht, gaat het niet om het politiseren van de sociaal werker, dat die de barricaden op zou moeten of meer professionele ruimte moet claimen. De essentie is een praktische manier van werken om burgers te ondersteunen voor zichzelf te spreken of om namens hen te spreken.

‘Kauwen op een rozijn helpt niet tegen onrecht’, aldus de Amerikaanse hoogleraar management Ronald Purser in een interview met de Volkskrant eind september jl. (Linnemann 2019). Purser hekelt de gedachte dat alle verantwoordelijkheid voor stress bij het individu wordt gelegd. Alsof externe omstandigheden, zoals hoge werkdruk, angst om ontslagen te worden of – in de VS – een gebrek aan ziektekostenverzekering, er niet toe leiden dat mensen gestrest raken. Purser: ‘Die mensen zijn er niet bij gebaat om heel mindful een rozijn op te eten; ze hebben behoefte aan politieke en sociale verandering.’ Het artikel in de Volkskrant is illustratief voor de toenemende aandacht in Nederland, binnen en buiten het sociaal werk, voor sociale ongelijkheid en het belang van sociale verandering om daar iets aan te doen.

Sociaal werk geherdefinieerd

Sociaal werkers hebben van oudsher al de opdracht om mensen met minder kansen en macht in staat te stellen hun stem te laten horen, om hun belangen te behartigen en structurele oorzaken van sociale ongelijkheid te signaleren en aan te pakken. Deze kerntaak heeft hernieuwde aandacht gekregen sinds de nieuwe internationale definitie van het sociaal werk (IFSW 2014) en het Vlaamse rapport Sterk sociaal werk (Vandekinderen e.a. 2018), waarin politiseren als een van de krachtlijnen van het sociaal werk is uitgewerkt. Zie onder andere het dossier ‘Politisering sociaal werk’ van socialevraagstukken.nl, de in juni georganiseerde paneldiscussie bij de lectorale rede van Lilian Linders, en de bijeenkomst ‘De agenda van het sociaal werk’ van 14 november jl.

Wat in het Nederlandse debat over politiseren opvalt, is dat het vooral gaat over het belang van politiseren voor het sociaal werk en minder over de inhoud en praktijken van politiseren. Daarbij – of daardoor – doen verschillende misvattingen de ronde. Aandacht hiervoor is nodig om ruimte te maken om met sociaal werkers, onderzoekers, docenten, beleidsmakers en bestuurders de verdere betekenis en inhoud van politiseren te doordenken en vorm te geven én om te voorkomen dat politiseren niet als een van de vele hypes in het Nederlandse sociaal werk weer overwaait (Duyvendak 2019).

Het recht om een mening in te brengen

Politiseren is een breed concept: het gaat over allerlei praktijken die vormgeven aan het publieke debat over kwesties in onze samenleving (Debaene & Van Bouchaute [te verschijnen]). Uitgangspunt daarbij is dat in een democratie iedereen het recht heeft om zijn mening en belang in te brengen.

Sociaal werkers hebben als democratische professionals (Spierts 2017) daarbij de taak juist de burgers voor wie dat moeilijk of niet vanzelfsprekend is, te ondersteunen. Of als dat niet lukt, namens hen te spreken, bijvoorbeeld door collectieve belangenbehartiging. Daarnaast organiseren zij de dialoog tussen groepen met verschillende opvattingen en belangen. Zij moeten dus steeds goed nadenken over wiens stem het gaat.

Politiseren gaat niet over het sociaal werk…

Politiseren gaat dus niet in de eerste plaats over het naar voren brengen of uitvoeren van een eigen sociale agenda van de sociaal werker of over weer controle nemen over de eigen inhoud van het sociaal beroep, zoals Lex Veldboer schrijft in zijn bijdrage op Sociale Vraagstukken van eind november 2019.

De afgelopen jaren ben ik meermaals de misvatting tegengekomen dat politiseren hetzelfde is als opkomen voor het belang van sociaal werk, bijvoorbeeld bij de paneldiscussie over politiseren bij de lectorale rede van Lilian Linders in juni 2019. Zowel de opleidingsmanager als de studente in het panel bepleitte toen het belang van aandacht voor de eigen meningsvorming van studenten. Dat zij leren welke waarden zij belangrijk vinden en daarvoor uit kunnen komen en dat daarom reflectie een belangrijk onderdeel is van de opleiding. Maar bij politiseren staat niet de mening van de sociaal werker centraal.

…en ook niet over de eigen persoon

Een tweede punt daarbij is dat – mede doordat het neoliberale denken en de positieve psychologie ook ver in het onderwijs zijn doorgedrongen – reflectie veelal is uitgewerkt als een vorm van assessment van de eigen persoonlijkheid (Linders 2019). Maar het gaat er juist om dat je als sociaal werker niet blijft hangen in hoe je als individu gevormd bent, inclusief bijbehorende betekenissen en biografische verhalen. Het gaat om sociale reflexiviteit (Linders 2019).

De versmalling van politiseren tot agenderen en versterken van de positie van het sociaal werk speelde ook een rol bij ‘De agenda van het sociaal werk’ van 14 november jl. In de aankondiging werd al sterk geredeneerd vanuit de beroepsgroep zelf, getuige zinnen als: ‘Zit de sociale professional in een identiteitscrisis?’ en ‘Samen ontwarren we de kluwen die de sociaal werker gevangen houdt’, hiermee ook refererend aan een gebrek aan discretionaire ruimte en professionele autonomie van de sociaal werker.

Van, door en in het sociaal werk

Hoewel zeker van belang, ook voor bewoners en cliënten, is meer discretionaire ruimte of het beter benutten daarvan niet per definitie de weg vooruit als het gaat om politiseren.

Ten eerste omdat het neoliberale gedachtegoed ook in het sociaal werk is doorgesijpeld (denk aan het gebruik van de Zelfredzaamheid-Matrix of de nadruk op eigen regie, kracht en verantwoordelijkheid). Ten tweede omdat sociaal werkers en sociaalwerkorganisaties ook zelf dingen doen die ongelijkheid en onrechtvaardigheid (onbewust) in stand houden, bijvoorbeeld door onvoldoende toegankelijk te zijn. Vandaar dat in Vlaanderen een zinvol onderscheid gemaakt wordt tussen politiseren van, door en in het sociaal werk (Debaene & Van Bouchaute [te verschijnen]).

Goed nadenken over beleidsbeïnvloeding

Agenderen is daarnaast slechts een fase van de beleidscyclus (Decorte e.a. 2019). Ook in de fasen van beleidsontwikkeling, legitimering, implementatie, beleidsevaluatie en het continueren dan wel stoppen van beleid is het van belang om te helpen de stem van je doelgroep in te brengen en goed na te denken over hoe en wanneer – timing – je invloed kunt uitoefenen ten gunste van dat belang.

Dat kan als insider op een minder zichtbare manier gebeuren; bijvoorbeeld door formele contacten met beleidsambtenaren van de gemeente, zoals met de gebiedsmanager in een wijkoverleg, of door informele contacten, zoals met een jongere in gesprek gaan met een wethouder.

Invloed uitoefenen als outsider

Maar invloed uitoefenen kan ook als een outsider, door een zichtbare strategie in te zetten; door het publiek te informeren met een film of een theaterstuk, door een persbericht of een interview in een krant, of door het conflict op te zoeken door middel van demonstreren, een klacht indienen of staken. En ten slotte kun je ervoor kiezen om een collectieve strategie in te zetten door (tijdelijke) coalities te vormen (Decorte e.a. 2019).

Ook Margo Trappenburg (2019) gaf in haar Marie Kamphuis Lezing tips hoe je als sociaal werker beleid kan beïnvloeden en mede kan vormgeven. Ze noemde bijvoorbeeld verhalen vertellen, bij voorkeur door een bewoner of cliënt zelf, en door verbinding te leggen met de eigen leefwereld van beleidsmakers en bestuurders.

Meer dan actievoeren

Politiseren blijkt echter veelal gelijkgesteld te worden aan één outsider-strategie, en dat is die van actievoeren door demonstraties, staken en conflict. Het misverstand ‘politiseren is collectief actievoeren’ wordt onder meer gevoed door foto’s van megafoons en demonstrerende mensen bij artikelen over dit onderwerp. Maar ook door de titel Op de barricaden?! van de Marie Kamphuis Lezing van Margot Scholte uit 2018. Hierin houdt zij een pleidooi voor Sociale Actie Nieuwe Stijl, wat mogelijk de associatie met actievoeren verder versterkt. Wie haar verhandeling leest, weet overigens wel beter.

Daarnaast lijkt met actievoeren ook actievoeren door professionals te worden bedoeld, zoals onlangs jeugdzorgwerkers deden op het Malieveld. Maar zoals gezegd: ook al kunnen deze natuurlijk wel degelijk in elkaars verlengde liggen, het gaat bij politiseren niet om de stem en de belangen van de sociaal werkers maar om die van de groepen burgers met en voor wie zij werken. Bewustwording, vorming en emancipatie spelen daarbij een belangrijkere rol dan actievoeren, en maken dus ook deel uit van politiseren.

Bewustwording, vorming en emancipatie

Verandering van de samenleving gaat samen met leren en veranderen van mensen, oftewel het gaat over bewustwording, vorming en emancipatie van mensen in een achtergestelde situatie. Een mooi voorbeeld daarvan komt van het Vlaamse KAJ, waarbij sociaal werkers samen met een steeds groter wordende groep jongeren in Vlaanderen de praktijk van uitzendwerk – interim-jobs – aan de kaak stelden.

Hierbij werd de methode gebruikt van Cardijn (een priester die deze methodiek in de jaren dertig voor en met arbeiders ontwikkelde). Deze aanpak wordt vaak aangeduid als een methode van zien, oordelen, handelen. Het is een cyclisch vormingsproces vergelijkbaar met het bewustwordingswerk van Freire. Deze praktijk is om meerdere redenen interessant.

Methodische aanpak

Ten eerste omdat het zicht geeft op de inhoud en methodische aanpak van politiseren waarbij een veelheid aan praktijken past, zoals getuigenissen verzamelen met en door jongeren; jongeren in gesprek brengen en voorbereiden op dat gesprek met ouders, de uitzendbranche en politiek; de pers zoeken.

Ten tweede omdat het laat zien dat politiseren collectief werken is. Daarmee meteen demonstrerend dat collectief werken veel meer is dan een aantal mensen met hetzelfde probleem in een lotgenotengroep bij elkaar zetten, zoals Marco Pastors tijdens de paneldiscussie op 14 november ten onrechte beweerde.

Ten derde omdat het laat zien dat politiseren een lange adem vraagt. Het zijn langdurige processen, in het voorbeeld van de interim-jobs meerdere jaren, waarvan niet van tevoren vaststaat of het wat gaat opleveren in de zin van systeem- of sociale verandering. Dat betekent enerzijds verwachtingenmanagement, anderzijds geldt ook hier de metafoor van Sisyphus (Devlieghere & Roose 2017): de waarde zit in steeds opnieuw proberen de steen boven te krijgen.

Zoeken naar afbakening

Hoewel Lex Veldboer in zijn artikel schrijft over de Vlaamse benadering van politiseren, is mijn ervaring (onder andere opgedaan in de masterclass Politiseren als uitdaging van het Sociaal Werk) dat die niet bestaat. In Vlaanderen zoekt men ook naar conceptuele afbakening en verheldering van politiseren. Dit zoeken betreft onder meer de verhouding tussen politiseren en beleidsbeïnvloeding, belangenbehartiging (advocacy) en lobbyen.

Hoewel zeker van belang voor mensen in een kwetsbare positie en voor sociale verandering, is er discussie over of het mogelijk is om deze onder politiseren te scharen. Het gaat veelal om insider-strategieën, die achter de schermen en niet in het publieke debat plaatsvinden (Debaene & Van Bouchaute [te verschijnen]).

Laveren tussen state agent en citizens agent

Sociaal werkers hebben een actieve interpretatie van regels en beleid en ze gebruiken hun discretionaire ruimte als ze beleid in de praktijk brengen. Bijvoorbeeld bij besluiten over wel of niet doorverwijzen of de ondersteuning al dan niet stopzetten na een bepaalde, voorgeschreven, termijn. Knevel en Dijkstra (2019) scharen dit overigens onder ‘klein politiseren’. Ook om handelingsverlegenheid of weerstand tegen politiseren weg te nemen, die mogelijk ontstaat door de eerdergenoemde misvatting dat politiseren gaat over actievoeren.

Openstaan voor tegenstellingen

Een ander discussiepunt in de conceptualisering is of politiseren methodisch aangepakt kan worden. En tot slot is er discussie over de vraag of meer radicale visies op politiseren, zoals die van Mouffe (2008), onder het brede concept van politiseren horen. Haar benadering is in ieder geval inspirerend.

Mouffe wijst het zoeken naar consensus in een door belangen verdeelde samenleving af als depolitiserend; er zijn te veel tegenstellingen en verschillen in macht die anders afgedekt worden. De samenleving moet juist openstaan voor tegenstellingen, discussie en conflicten van en tussen groepen, ook over de gewenste sociale verandering. In haar agonistische benadering wordt het conflict, en het naast elkaar bestaan van verschillende visies, ideeën en belangen, geherwaardeerd, maar wel binnen een gedeelde democratische ruimte. Dit kan uiteindelijk leiden tot een gemeenschappelijk uitgangspunt, maar evengoed tot ‘we agree to disagree’.

Het streven naar consensus is hardnekkig

In ieder geval draagt het bij aan inzicht in elkaars perspectieven en biedt het ruimte voor het voeren van een debat op een manier die in het Nederlandse sociaal werk en sociaal domein niet zo gebruikelijk is. Het streven naar consensus is hardnekkig, er is veel aandacht voor samenwerking gericht op het bereiken van overeenstemming; en tegenspraak en kritiek worden nogal eens weggezet als niet-constructief.

De uitdaging voor het Nederlandse sociaal werk ligt erin om een ‘mouffiaanse’ dialoog te houden over de inhoud van politiseren: welke benaderingen, methoden en praktijken zijn er en hoe kunnen we praktijken van politiseren verder ontwikkelen? Daarbij kunnen we dankbaar gebruikmaken van de kennis en discussie bij onze Vlaamse buren.

Mariël van Pelt is senior adviseur bij Movisie en hoofddocent bij de masteropleiding Social Work van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.  

 

Bronnen

 

Foto: Creative Sustainability, Hesam Pakbeen (Flickr Creative Commons)